De ochtend van de dag dat ik mijn stad redde
Die ochtend, om tien voor zeven, op doorreis in een provinciestadje, waarvan ik me de naam niet eens meer wil herinneren, wist ik wat mijn levenslot was. Meer dan wat ook, wist ik waarvoor ik was bestemd. Waarom ik, onberispelijk enig kind van een middenklassegezin, had rondgedoold als een landloper. Dingen voor waar had aangenomen die volgens velen alleen maar uit de geest van een gek of een terminale alcoholist kunnen komen. Maar ik wist wat echt was. Nam niet langer genoegen met leugens. Want ik had de eeuwen overzien. Ik was blind, maar had leren zien. Niemand kon me nog stoppen op de weg die ik moest gaan. Wilde gaan. Ik ging mijn geboortestad redden uit de klauwen van de duivel.
Om een voor zeven, precies op tijd, kwam een oude dieseltrein voor het perron tot stilstand. Ik stapte in en vond een plekje bij het raam in de verder geheel verlaten rokerscoupé en zette mijn viesgele rugtas op de bank tegenover me. Na nog een paar minuten stilgestaan te hebben, zette de trein zich kreunend in beweging en verdween het station in de mistflarden, die op het vroege uur loom over de velden hingen. Ik zakte onderuit en met mijn ogen half gesloten moest ik vechten om de slaap uit mijn hoofd te verdrijven. Toch was ik al net iets teveel wakker om nog te kunnen slapen, waardoor het bij wat onderdrukt gegeeuw bleef. Nadat de trein een eerste station was gepasseerd, kwamen er voor het eerst mensen mijn coupé binnen. Eerst een verkreukeld mannetje met een hoofd dat op enkele dunne, grijze slierten haar na kaal was. Hij ging op de bank aan de overkant van het gangpad zitten en zette zijn bruine aktetas op de bank tegenover zich. Daarna kwam er een jonge vrouw binnen, met kort stekelig bruin haar. Het gezicht half opgemaakt, half slapend. Ze ging een bank verder dan de oude man zitten en begon een shaggie te rollen. Terwijl de trein zich weer in beweging zette, betrapte ik mezelf erop dat ik haar vanaf haar binnenkomst onafgebroken had zitten bespieden. Enigszins beschaamd keek ik de andere kant op en zag ik hoe de oude man geconcentreerd bezig was zijn pijp aan te steken. Toen die brandde, haalde hij een boek uit zijn tas met een effen donkerbruine omslag, waarin hij aandachtig begon te lezen. In zijn linkerhand hield hij een zilveren pen, waarmee hij af en toe aantekeningen maakte in het boek. Duidelijk een ochtendmens, stelde ik vast. Voor de tweede keer ontdekte ik dat ik onafgebroken aan het staren was. Ik pakte daarom mijn krant en begon er in te lezen. De voorpagina koppensnelde ik, de strips op pagina twee kregen iets meer aandacht. Ik baalde ervan dat ik geen pen bij me had, zodat ik de kruiswoordpuzzel kon invullen. Via de kookrubriek belandde ik bij het buitenlandse nieuws. Het binnenlandse nieuws en de rouwadvertenties sloeg ik over. Na een vluchtige blik over de gebeurtenissen in het buitenland, pakte ik het sportkatern, waar ik eens goed voor ging zitten. Halverwege het voetbal, werd mijn aandacht getrokken door een knagend geluid aan de andere kant van het gangpad. Ik keek op en zag hoe de oude man bezig was zijn schoenen op te eten. Het rimpelige mannetje hield zijn degelijke bruine leren linkerschoen met beide handen vast en beet er vol overgave in. De neus van de dure schoen was al bijna geheel verdwenen. De geluiden die het ontbijt veroorzaakten, leken op die van een wild dier dat een stuk rauw vlees verslindt. Ik keek naar de vrouw en ik zag hoe ze op haar gemak naar buiten zat te kijken. Ze leek helemaal niets van de schranspartij van de oude man te merken, terwijl ze de knagende en smakkende geluiden toch zeker boven het gestamp van de dieseltrein uit moest horen. Ik keek opnieuw naar de man en zag hoe hij nu alleen nog de zool van zijn schoen in zijn handen hield. Ineens keek hij me aan. Ik was verbaasd door de vreemdsoortige rust die zijn ogen uitstraalden. Secondenlang bleven we elkaar aankijken. Toen richtte de man zijn ogen weer op de schoenzool, keek er gefascineerd naar, lachte flauwtjes en zette er opnieuw zijn tanden in. Met een ruk draaide ik mijn hoofd af van het absurde schouwspel en probeerde ik via het mistige provincielandschap buiten de trein weer in contact te komen met de normale wereld. In het raam zag ik mijn gezicht gereflecteerd. Met een schok besefte ik dat elke spier in mijn lichaam tot het uiterste gespannen was. Ik werd misselijk. Wankelend stond ik op van de bank en zocht mijn weg naar het toilet. Hardnekkig zorgde ik ervoor dat mijn blik die van de oude man niet zou kruisen. Het knagende geluid was weer gestopt en ik voelde zijn ogen over mijn gehele lichaam. Ik bereikte de wc, sloot de deur achter me, draaide me langzaam om in de benauwde ruimte en bukte me over de wc-pot. Net op het moment dat ik voor het eerst overgaf, reed de trein over een wissel en verloor ik mijn evenwicht. Na een derde keer overgegeven te hebben, keek ik door mijn betraande ogen naar de zure massa, die zich niet alleen in de pot, maar ook op de vloer en mijn kleren bevond. Ik zag een luxueuze zilveren pen naast de pot liggen en stopte die terug in mijn jaszak. Het treintje stopte schokkend en ik wankelde naar de uitgang. Ik trok de rits van mijn walmende jas omhoog en probeerde de laatste resten braaksel weg te vegen. Buiten begon het zachtjes te regenen.