Koen
Ik was de eerste die zag dat het mis ging met Koen, de zoon van mijn
baas. Hij was zichzelf niet. Vroeger was hij altijd druk. Duizend
dingen tegelijk doen en dan nog altijd in voor wat nieuws. Koen dronk
zijn koffie in de pauze het liefst staande, als hij zich al de luxe
van pauze houden permitteerde. En bij dat alles floot Koen altijd.
Alsof zijn leven ervan af hing. Voluit fluiten. Zijn broer had er een
pesthekel aan. Die bromde liever. Op een dag, zo ineens, floot Koen in
mineur. Klaagliederen in plaats van opgewekte marsjes. En een paar
dagen later floot hij helemaal niet meer. Dat energieke was er toen
ook meteen af. Soms drentelde hij achterin de schuur zomaar wat rond,
dan leek het of hij iets zocht, maar vergeten was wat ook al weer. Ik
deed alsof ik geen aandacht voor hem had, maar hield hem scherp in de
gaten. Ik schrok ervan, echt waar. Koen's onderlip trilde voortdurend.
Zijn handen waren verkrampt, balden zich zo nu en dan tot boze
vuisten. Zijn ogen toegeknepen, rode vlekken in zijn nek en zijn
altijd zo kaarsrechte rug nu krom, een klein beetje meer, maar toch.
Je zou denken dat er iets gebeurd was, als je hem zo zag. Ruzie met
vader, of met zijn oudere broer. Geen liefdesverdriet, zeker niet,
want dat maakt mannen op een melancholieke manier bitter, niet boos
bitter. Maar ik betwijfel of er ruzie was geweest. Koen was er de man
niet naar om dat met zich mee te dragen. Als hem iets dwars zat,
gooide hij dat er uit. 'Kort voor de kop', noemen we dat in deze
contreien. Niet altijd zo prettig als iemand te pas en te onpas zijn
hart zo lucht, maar wel duidelijk.
Ik, maar wie ben ik, ik denk dat het in zijn binnenkamer heeft
gespookt. Diep in zijn hart moet een luikje opengegaan zijn. En daar
is iets rottigs uitgekomen. Een klein duiveltje. Koen wist vast dat
het er altijd al gezeten had, maar hij had er nooit naar geluisterd.
Dat kon ook niet met al dat gefluit. Maar op een dag was dat duiveltje
ineens in actie gekomen. Het had precies het goede moment afgewacht en
toen het woord genomen. En het had Koen precies verteld wat hij wilde
horen, maar eigenlijk beslist niet zou moeten horen.
Het moet iets geweest zijn over vrijheid. Over verlossing van alles
wat hem gevangen hield. Grappig is dat, hoe waar zaken klinken als ze
helemaal gelogen zijn. Veel waarachtiger dan wanneer het een beetje
leugen is, vermengd met wat waarheid. Ik was erbij toen Koen naar zijn
vader stapte. Ze dachten dat ik er niets van hoorde, omdat ze een
eindje bij me vandaan stonden, maar ik heb goede oren. Inderdaad, het
woord vrijheid viel. En er volgde ook een heel relaas over gebrek aan
toekomst. Die zag hij hier niet. Want alles wat hij opbouwde, werd
even hard afgebroken. Goedkoop producerende concurrenten uit lage
lonenlanden kregen de schuld, net als buitenlanders in het algemeen.
En de overheid natuurlijk, die bezig was de sector kapot te maken, met
al die regeltjes en milieuvoorschriften. Om over de Europese
bureaucratie nog maar te zwijgen.
Mijn baas zei bijna niets terug. Hij luisterde, hoorde aan, begreep
dat Koen niet bij hem was gekomen voor goede raad. Ik had er wel
tussen willen springen. Zeggen dat hij zichzelf stond te bedriegen.
Hem dwingen om naar zijn eigen kromme betoog te luisteren. Maar ik ben
niet zo goed van de tongriem gesneden. Bovendien ben ik veel te
bescheiden om zo de aandacht op me te vestigen. De volgende dag
vertrok Koen al. Zijn vader was kapot.
Later las ik het verhaal dat Lucas over deze gebeurtenissen geschreven
heeft. Het druipt van de ironie als je de achtergronden kent. Want na
al zijn gescheld op buitenlanders, staat er fijntjes dat hij vertrok
naar nota bene een ver land. En toen daar eenmaal hongersnood was
uitgebroken en hij door zijn geld heen was, klopte hij als vreemdeling
bij een boer aan, met de vraag om werk. Als ik het vervolg zo lees,
over die varkens en die schillen enzo, dan groeide hij daar uit tot
het schoolvoorbeeld van een laag betaalde kracht.
Mijn baas is nooit een prater geweest, maar nadat Koen weg was, werd
hij stil. Echt stil. Want er is een groot verschil tussen rustig en
stil. Rustig, dat was hij eerst. Maar dat was vooral een teken van
macht. Hij had de touwtjes in handen, kon zijn mensen haast met zijn
ogen regeren. Praten deed hij als het echt niet anders kon. Of als hij
voor de verandering eens wel zin had om wat te vertellen. Na Koens
vertrek raakte hij in zichzelf gekeerd. De touwtjes gleden hem
langzaam uit de handen. Rob, zijn andere zoon, merkte dat hij meer
vrijheid kreeg en zag dat als een teken van vertrouwen, een
weloverwogen tactiek om de macht over de boerderij langzaam maar zeker
zijn kant op te schuiven. Maar dat was het niet. Het was pure onmacht.
Eén ding moet ik mijn baas wel nageven. Voor ons bleef hij goed
zorgen. Eten was er altijd in overvloed.
In kinderbijbels zie je vaak mooie tekeningen van mijn baas. Meestal
staat hij dan, de haren wapperend in de wind, op de uitkijk, om te
zien of Koen er al aankomt. Maar dat beeld klopt van geen kanten. Mijn
baas stond nooit op de uitkijk. Ik denk dat hij dat niet durfde, dat
hij bang was dat hij met de lege horizon ook de waanzin in de ogen zou
kijken. Ik geloof ook echt dat hij er zeker van was dat Koen nooit
meer terug zou komen, dat hij zijn hoop kwijt was. In plaats van uit
te kijken, zag ik hem door de stal zwerven. Doelloos wat stro op een
hoop vegen.
Toen kwam die ene dag. Die inmiddels beroemd geworden dag. Mijn baas
was samen met mij onderweg naar een weiland, niet ver van de
boerderij. We liepen naast elkaar over de enige weg die de boerderij
met de rest van de wereld verbindt. Het was een stralende dag. De
zonnestralen spatten vanuit een strakblauwe lucht uiteen op het land,
alles om ons heen stond in bloei, de bloemengeuren sloegen je af en
toe vol in het gezicht en de vogels in de bomen floten om het hardst.
Ik moest meteen aan Koen denken. Koen van vroeger. Mijn baas dacht
volgens mij ook aan Koen, want hij had geen oog voor de prachtige
natuur om hem heen. Sterker nog, het leek wel alsof hij vastberaden
was om die te negeren. Hij liep met zijn hoofd naar beneden en stampte
woest met zijn klompen op het pad, alsof hij zich voorgenomen had
gesteld om de enkele, verdwaalde bloem die op het pad wortel had
geschoten, kapot te trappen.
Plotseling bleef hij stil staan. Hij zette zijn hand boven zijn ogen
en tuurde in de verte.
'Huh', zei hij, op zo'n minachtende, schampere toon. Toen spuwde hij
hard op de grond en siste afkeurend tussen zijn tanden door.
'Wat een vreemde vogel, het zal je kind maar wezen', zei hij toen.
Of die opmerking aan mij gericht was, of hardop tot zichzelf, dat weet
ik eigenlijk niet, maar ik keek ook in de richting waar mijn baas op
doelde. Een paar honderd meter verderop kwam ons iemand tegemoet
lopen. Door de felle zon was het niet meteen eenvoudig om details te
onderscheiden, maar duidelijk was dat het een mager scharminkel van
een man was. Een zwerver, een landloper. Zijn haveloze kleren
slobberden onwennig om hem heen, hij droeg geen schoenen en had ook
geen bagage bij zich. Het kwam wel eens vaker voor dat zulke mensen
zich hier in de buurt vertoonden. Vaak waren het buitenlanders.
Gevlucht voor de ellende in eigen land. Ze kwamen bedelen of vroegen
om werk. Mijn baas bleef zijn ogen gericht houden op de naderbij
komende man en zette zijn handen demonstratief in zijn zij. Het leek
wel alsof de zwerver steeds langzamer ging lopen, niet goed verder
durfde. De man, vrij jong nog, boog ook zijn hoofd en hij spreidde
zijn armen een beetje. Het was alsof hij zich alvast verontschuldigde
voor de vraag om hulp die hij zo zou stellen. Ik weet nog dat ik
dacht: die buitenlanders hebben toch wel heel andere gebruiken en
gewoonten dan wij. Helemaal toen hij op een meter of tien van ons af
plotseling op zijn knieën zakte en begon te huilen.
Mijn baas schoof wat onwennig met zijn klompen heen en weer in het
zand. Hij spuugde nog een keer, maar nu niet zo krachtig en afkeurend
als eerst. Het was ongemakkelijke spuug. Langzaam richtte de landloper
zijn gezicht op. Twee grote, natte ogen keken ons aan door slierten
lang, vet haar heen. Ik weet zeker dat ik het als eerste zag en dat
mijn baas hem herkende door de schok van herkenning die door mijn
grote lijf sidderde. Die zwerver, dat huilende hoopje mens, ineen
gezakt op het zandpad, dat was Koen!
En lees dan eens goed wat er staat in het verhaal van Lucas. De Nieuwe
Bijbelvertaling zegt het 't mooist: 'Zijn vader zag hem in de verte al
aankomen.' Zo was het nu precies. Mijn baas zag hem àànkomen. Want op
het moment dat hij Koen herkende, gromde hij binnensmonds en wilde hij
zich met een ruk omkeren, om met zijn rug naar Koen toe richting
boerderij te benen. Koen zou aan die brede rug genoeg gehad hebben om
rechtsomkeert te maken. Ik ken Koen en ik weet dat het echt het
allerlaatste restje moed was geweest, dat hem ingaf om naar huis terug
te keren. We lezen verder in het verhaal van Lucas: 'Hij kreeg
medelijden'. 'Hij werd met ontferming bewogen' staat er in een oudere
vertaling. Let erop: 'kreeg' medelijden en 'werd' bewogen. Niet: 'had'
medelijden en 'was' bewogen. Lucas gebruikt werkwoorden waar iets
achter schuilt. Ik, om precies te zijn.
Zoals ik al zei, wilde mijn baas zich met een ruk omdraaien. In een
flits doorzag ik de situatie. Mijn baas stond op het punt om Koen af
te wijzen, zijn hart te breken en daarmee uiteindelijk ook zijn eigen
leven de grond in te boren. Zonder nadenken, greep ik in. Ik sneed hem
de pas af, ging voor hem staan en maakte me breed. En toen keek ik hem
recht in de ogen. Meer niet. Zoals ik al zei: mijn baas is iemand die
heel weinig woorden nodig heeft. Daardoor kan hij iemand anders ook
verstaan zonder dat die wat zegt. Secondenlang bleven we daar zo
staan. Ik knipperde niet met mijn ogen, maar keek strak in zijn
pupillen. Het was even alsof we dat spelletje deden, dat wie het eerst
met z'n ogen knippert verloren heeft. De oogleden van mijn baas
bewogen namelijk ook niet. Hij keek me heel vreemd aan. Er stond
verbijstering te lezen in zijn ogen, over zijn zoon, maar ook over
mijn actie. En boosheid, verdriet, gekrenkte trots, wanhoop, drift.
Mensenkinderen, wat had die man het zwaar. Maar toen was het alsof de
een na de andere emotie uit zijn ogen weggleed. De spieren om zijn
ogen ontspanden zich langzaam maar zeker, de oogleden kropen naar
elkaar toe en toen. plotseling, sloot hij zijn ogen en hij gaf een
hele diepe zucht. Toen hij zijn ogen drie tellen later weer opende,
was alles anders. De rest, zo zeggen ze dan, is geschiedenis.
Wel gebiedt de eerlijkheid mij te vertellen dat deze geschiedenis voor
mij nog een staartje kreeg. Zoals ik eerder al schreef, waren we op
weg naar een weiland toen dit gebeurde. Van dat plan kwam,
begrijpelijkerwijs, niets meer terecht. Nadat Koen door zijn vader op
de been was geholpen, liepen we gedrieën terug naar de boerderij. Koen
snotterde nog iets over zijn voornemen om als dagloner aan de slag te
gaan, maar daar wilde mijn baas natuurlijk helemaal niks van weten.
'Ja maar, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u', probeerde hij nog.
'Nouw-en', bromde zijn vader, op een hele liefdevolle toon.
Het ontroerde me heel erg, dit bijzondere moment en toen Koen me
onderweg goedkeurend op mijn flank klopte, schoot ik bijna vol. Terug
in de stal heb ik het goede nieuws aan iedereen verteld. Die dag werd
één groot feest. Het leek wel een bruiloft. Mijn baas riep uitgelaten:
'Haal het gemeste kalf.' Toen ze me even later inderdaad kwamen halen,
ging ik mee, mak als een lam.
baas. Hij was zichzelf niet. Vroeger was hij altijd druk. Duizend
dingen tegelijk doen en dan nog altijd in voor wat nieuws. Koen dronk
zijn koffie in de pauze het liefst staande, als hij zich al de luxe
van pauze houden permitteerde. En bij dat alles floot Koen altijd.
Alsof zijn leven ervan af hing. Voluit fluiten. Zijn broer had er een
pesthekel aan. Die bromde liever. Op een dag, zo ineens, floot Koen in
mineur. Klaagliederen in plaats van opgewekte marsjes. En een paar
dagen later floot hij helemaal niet meer. Dat energieke was er toen
ook meteen af. Soms drentelde hij achterin de schuur zomaar wat rond,
dan leek het of hij iets zocht, maar vergeten was wat ook al weer. Ik
deed alsof ik geen aandacht voor hem had, maar hield hem scherp in de
gaten. Ik schrok ervan, echt waar. Koen's onderlip trilde voortdurend.
Zijn handen waren verkrampt, balden zich zo nu en dan tot boze
vuisten. Zijn ogen toegeknepen, rode vlekken in zijn nek en zijn
altijd zo kaarsrechte rug nu krom, een klein beetje meer, maar toch.
Je zou denken dat er iets gebeurd was, als je hem zo zag. Ruzie met
vader, of met zijn oudere broer. Geen liefdesverdriet, zeker niet,
want dat maakt mannen op een melancholieke manier bitter, niet boos
bitter. Maar ik betwijfel of er ruzie was geweest. Koen was er de man
niet naar om dat met zich mee te dragen. Als hem iets dwars zat,
gooide hij dat er uit. 'Kort voor de kop', noemen we dat in deze
contreien. Niet altijd zo prettig als iemand te pas en te onpas zijn
hart zo lucht, maar wel duidelijk.
Ik, maar wie ben ik, ik denk dat het in zijn binnenkamer heeft
gespookt. Diep in zijn hart moet een luikje opengegaan zijn. En daar
is iets rottigs uitgekomen. Een klein duiveltje. Koen wist vast dat
het er altijd al gezeten had, maar hij had er nooit naar geluisterd.
Dat kon ook niet met al dat gefluit. Maar op een dag was dat duiveltje
ineens in actie gekomen. Het had precies het goede moment afgewacht en
toen het woord genomen. En het had Koen precies verteld wat hij wilde
horen, maar eigenlijk beslist niet zou moeten horen.
Het moet iets geweest zijn over vrijheid. Over verlossing van alles
wat hem gevangen hield. Grappig is dat, hoe waar zaken klinken als ze
helemaal gelogen zijn. Veel waarachtiger dan wanneer het een beetje
leugen is, vermengd met wat waarheid. Ik was erbij toen Koen naar zijn
vader stapte. Ze dachten dat ik er niets van hoorde, omdat ze een
eindje bij me vandaan stonden, maar ik heb goede oren. Inderdaad, het
woord vrijheid viel. En er volgde ook een heel relaas over gebrek aan
toekomst. Die zag hij hier niet. Want alles wat hij opbouwde, werd
even hard afgebroken. Goedkoop producerende concurrenten uit lage
lonenlanden kregen de schuld, net als buitenlanders in het algemeen.
En de overheid natuurlijk, die bezig was de sector kapot te maken, met
al die regeltjes en milieuvoorschriften. Om over de Europese
bureaucratie nog maar te zwijgen.
Mijn baas zei bijna niets terug. Hij luisterde, hoorde aan, begreep
dat Koen niet bij hem was gekomen voor goede raad. Ik had er wel
tussen willen springen. Zeggen dat hij zichzelf stond te bedriegen.
Hem dwingen om naar zijn eigen kromme betoog te luisteren. Maar ik ben
niet zo goed van de tongriem gesneden. Bovendien ben ik veel te
bescheiden om zo de aandacht op me te vestigen. De volgende dag
vertrok Koen al. Zijn vader was kapot.
Later las ik het verhaal dat Lucas over deze gebeurtenissen geschreven
heeft. Het druipt van de ironie als je de achtergronden kent. Want na
al zijn gescheld op buitenlanders, staat er fijntjes dat hij vertrok
naar nota bene een ver land. En toen daar eenmaal hongersnood was
uitgebroken en hij door zijn geld heen was, klopte hij als vreemdeling
bij een boer aan, met de vraag om werk. Als ik het vervolg zo lees,
over die varkens en die schillen enzo, dan groeide hij daar uit tot
het schoolvoorbeeld van een laag betaalde kracht.
Mijn baas is nooit een prater geweest, maar nadat Koen weg was, werd
hij stil. Echt stil. Want er is een groot verschil tussen rustig en
stil. Rustig, dat was hij eerst. Maar dat was vooral een teken van
macht. Hij had de touwtjes in handen, kon zijn mensen haast met zijn
ogen regeren. Praten deed hij als het echt niet anders kon. Of als hij
voor de verandering eens wel zin had om wat te vertellen. Na Koens
vertrek raakte hij in zichzelf gekeerd. De touwtjes gleden hem
langzaam uit de handen. Rob, zijn andere zoon, merkte dat hij meer
vrijheid kreeg en zag dat als een teken van vertrouwen, een
weloverwogen tactiek om de macht over de boerderij langzaam maar zeker
zijn kant op te schuiven. Maar dat was het niet. Het was pure onmacht.
Eén ding moet ik mijn baas wel nageven. Voor ons bleef hij goed
zorgen. Eten was er altijd in overvloed.
In kinderbijbels zie je vaak mooie tekeningen van mijn baas. Meestal
staat hij dan, de haren wapperend in de wind, op de uitkijk, om te
zien of Koen er al aankomt. Maar dat beeld klopt van geen kanten. Mijn
baas stond nooit op de uitkijk. Ik denk dat hij dat niet durfde, dat
hij bang was dat hij met de lege horizon ook de waanzin in de ogen zou
kijken. Ik geloof ook echt dat hij er zeker van was dat Koen nooit
meer terug zou komen, dat hij zijn hoop kwijt was. In plaats van uit
te kijken, zag ik hem door de stal zwerven. Doelloos wat stro op een
hoop vegen.
Toen kwam die ene dag. Die inmiddels beroemd geworden dag. Mijn baas
was samen met mij onderweg naar een weiland, niet ver van de
boerderij. We liepen naast elkaar over de enige weg die de boerderij
met de rest van de wereld verbindt. Het was een stralende dag. De
zonnestralen spatten vanuit een strakblauwe lucht uiteen op het land,
alles om ons heen stond in bloei, de bloemengeuren sloegen je af en
toe vol in het gezicht en de vogels in de bomen floten om het hardst.
Ik moest meteen aan Koen denken. Koen van vroeger. Mijn baas dacht
volgens mij ook aan Koen, want hij had geen oog voor de prachtige
natuur om hem heen. Sterker nog, het leek wel alsof hij vastberaden
was om die te negeren. Hij liep met zijn hoofd naar beneden en stampte
woest met zijn klompen op het pad, alsof hij zich voorgenomen had
gesteld om de enkele, verdwaalde bloem die op het pad wortel had
geschoten, kapot te trappen.
Plotseling bleef hij stil staan. Hij zette zijn hand boven zijn ogen
en tuurde in de verte.
'Huh', zei hij, op zo'n minachtende, schampere toon. Toen spuwde hij
hard op de grond en siste afkeurend tussen zijn tanden door.
'Wat een vreemde vogel, het zal je kind maar wezen', zei hij toen.
Of die opmerking aan mij gericht was, of hardop tot zichzelf, dat weet
ik eigenlijk niet, maar ik keek ook in de richting waar mijn baas op
doelde. Een paar honderd meter verderop kwam ons iemand tegemoet
lopen. Door de felle zon was het niet meteen eenvoudig om details te
onderscheiden, maar duidelijk was dat het een mager scharminkel van
een man was. Een zwerver, een landloper. Zijn haveloze kleren
slobberden onwennig om hem heen, hij droeg geen schoenen en had ook
geen bagage bij zich. Het kwam wel eens vaker voor dat zulke mensen
zich hier in de buurt vertoonden. Vaak waren het buitenlanders.
Gevlucht voor de ellende in eigen land. Ze kwamen bedelen of vroegen
om werk. Mijn baas bleef zijn ogen gericht houden op de naderbij
komende man en zette zijn handen demonstratief in zijn zij. Het leek
wel alsof de zwerver steeds langzamer ging lopen, niet goed verder
durfde. De man, vrij jong nog, boog ook zijn hoofd en hij spreidde
zijn armen een beetje. Het was alsof hij zich alvast verontschuldigde
voor de vraag om hulp die hij zo zou stellen. Ik weet nog dat ik
dacht: die buitenlanders hebben toch wel heel andere gebruiken en
gewoonten dan wij. Helemaal toen hij op een meter of tien van ons af
plotseling op zijn knieën zakte en begon te huilen.
Mijn baas schoof wat onwennig met zijn klompen heen en weer in het
zand. Hij spuugde nog een keer, maar nu niet zo krachtig en afkeurend
als eerst. Het was ongemakkelijke spuug. Langzaam richtte de landloper
zijn gezicht op. Twee grote, natte ogen keken ons aan door slierten
lang, vet haar heen. Ik weet zeker dat ik het als eerste zag en dat
mijn baas hem herkende door de schok van herkenning die door mijn
grote lijf sidderde. Die zwerver, dat huilende hoopje mens, ineen
gezakt op het zandpad, dat was Koen!
En lees dan eens goed wat er staat in het verhaal van Lucas. De Nieuwe
Bijbelvertaling zegt het 't mooist: 'Zijn vader zag hem in de verte al
aankomen.' Zo was het nu precies. Mijn baas zag hem àànkomen. Want op
het moment dat hij Koen herkende, gromde hij binnensmonds en wilde hij
zich met een ruk omkeren, om met zijn rug naar Koen toe richting
boerderij te benen. Koen zou aan die brede rug genoeg gehad hebben om
rechtsomkeert te maken. Ik ken Koen en ik weet dat het echt het
allerlaatste restje moed was geweest, dat hem ingaf om naar huis terug
te keren. We lezen verder in het verhaal van Lucas: 'Hij kreeg
medelijden'. 'Hij werd met ontferming bewogen' staat er in een oudere
vertaling. Let erop: 'kreeg' medelijden en 'werd' bewogen. Niet: 'had'
medelijden en 'was' bewogen. Lucas gebruikt werkwoorden waar iets
achter schuilt. Ik, om precies te zijn.
Zoals ik al zei, wilde mijn baas zich met een ruk omdraaien. In een
flits doorzag ik de situatie. Mijn baas stond op het punt om Koen af
te wijzen, zijn hart te breken en daarmee uiteindelijk ook zijn eigen
leven de grond in te boren. Zonder nadenken, greep ik in. Ik sneed hem
de pas af, ging voor hem staan en maakte me breed. En toen keek ik hem
recht in de ogen. Meer niet. Zoals ik al zei: mijn baas is iemand die
heel weinig woorden nodig heeft. Daardoor kan hij iemand anders ook
verstaan zonder dat die wat zegt. Secondenlang bleven we daar zo
staan. Ik knipperde niet met mijn ogen, maar keek strak in zijn
pupillen. Het was even alsof we dat spelletje deden, dat wie het eerst
met z'n ogen knippert verloren heeft. De oogleden van mijn baas
bewogen namelijk ook niet. Hij keek me heel vreemd aan. Er stond
verbijstering te lezen in zijn ogen, over zijn zoon, maar ook over
mijn actie. En boosheid, verdriet, gekrenkte trots, wanhoop, drift.
Mensenkinderen, wat had die man het zwaar. Maar toen was het alsof de
een na de andere emotie uit zijn ogen weggleed. De spieren om zijn
ogen ontspanden zich langzaam maar zeker, de oogleden kropen naar
elkaar toe en toen. plotseling, sloot hij zijn ogen en hij gaf een
hele diepe zucht. Toen hij zijn ogen drie tellen later weer opende,
was alles anders. De rest, zo zeggen ze dan, is geschiedenis.
Wel gebiedt de eerlijkheid mij te vertellen dat deze geschiedenis voor
mij nog een staartje kreeg. Zoals ik eerder al schreef, waren we op
weg naar een weiland toen dit gebeurde. Van dat plan kwam,
begrijpelijkerwijs, niets meer terecht. Nadat Koen door zijn vader op
de been was geholpen, liepen we gedrieën terug naar de boerderij. Koen
snotterde nog iets over zijn voornemen om als dagloner aan de slag te
gaan, maar daar wilde mijn baas natuurlijk helemaal niks van weten.
'Ja maar, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u', probeerde hij nog.
'Nouw-en', bromde zijn vader, op een hele liefdevolle toon.
Het ontroerde me heel erg, dit bijzondere moment en toen Koen me
onderweg goedkeurend op mijn flank klopte, schoot ik bijna vol. Terug
in de stal heb ik het goede nieuws aan iedereen verteld. Die dag werd
één groot feest. Het leek wel een bruiloft. Mijn baas riep uitgelaten:
'Haal het gemeste kalf.' Toen ze me even later inderdaad kwamen halen,
ging ik mee, mak als een lam.